Autobiografisch geheugen
Biograaf Bart Slijper over Elk woord ging ademhalen. Rusteloze Martinus Nijhoff woonde in zijn gedichten
Elk woord ging ademhalen is de titel van de biografie van de dichter Martinus Nijhoff (). Auteur Bart Slijper, intussen een gelouterd biograaf, heeft gepoogd deze magiër van de Nederlandse literatuur een gezicht te geven. Al eerder schreef hij de biografieën van collega-dichters J. C. Bloem en Willem Kloos, evenals een groepsportret van de befaamde Tachtigers. Dat hij al goed ingelezen was, noemt hij winst. ,,Bloem en Nijhoff hadden grotendeels dezelfde vrienden. Bij Nijhoff is de afstand tussen zijn werk en zijn leven echter veel groter. Als je gedichten van Bloem in de tekst opneemt, versterken die de woorden die je schrijft. De poëzie van Nijhoff zou je eerder kunnen vergelijken met een marmeren beeld waar lang aan geschuurd en gepolijst is. Die vertellen je echter nog niet zoveel over de ‘beeldhouwer’. Met deze biografie hoop ik een aantal stappen dichter bij de persoon Nijhoff te zijn gekomen. En dat er niet enkel en alleen kennisoverdracht plaatsvindt maar er ook een vonk overslaat.’’
Een ongrijpbare figuur, zo zou je Martinus Nijhoff kunnen karakteriseren. In zijn biografie gebruikt Slijper woorden als stuurloos en rusteloos. ,,Die onrust was een constante i
Over het lezen en interpreteren van gedichten
door Rozemarijn van Leeuwen
()
Taal, vorm, inhoud en context Een gedicht is een tekst met specifieke kenmerken. Om de inhoud van het gedicht te begrijpen, te kunnen interpreteren, is het van belang niet alleen naar de taalkundige inhoud te kijken, maar ook de poëtische vorm erbij te betrekken. Een gedicht is een vorm van taalgebruik. Het is een tekst met een inhoud. Als taaluiting is het onderworpen aan een taalkundig (linguïstisch) systeem. Als gedicht is het onderworpen aan een poëtisch systeem. Een gedicht is het trefpunt van beide systemen, linguïstisch en poëtisch. Deze kunnen met elkaar harmoniëren, maar ook in conflict zijn (bijv: het einde van een zin kan samenvallen met het einde van een versregel, maar dat is lang niet altijd het geval). Hieronder wordt een overzicht gegeven va drijven op de ochtendwind’, ‘het changeante lied van bijen’ komt in de plaats van ‘un bruit moiré d'abeille’. Ik treur om het verlies van iconiciteit, zoals in de ietwat hortende vertaling: ‘laat je gedicht iets zijn dat als bevlogen/Een ziel ontzweeft die, voel je, is gevlogen/naar’, voor de vloeiend aaneengeregen woorden van de door Verlaine in een adem geuite verlangens: ‘Que ton vers soit la chose envolée/Qu'on sent qui fuit d'une âme en allée’ Sommige verzen, zoals Verstegen naar aanleiding van ‘Les sanglots longs’ verzucht, weerstaan elke poging van vertaling. Een al te vrije interpretatie leidt tot enkele storende vertekeningen. De meest opvallende accentverschuivingen vind ik in de vertaalde gedichten uit La bonne chanson, waarin de seksualiteit er veel dikker bovenop komt te liggen dan in de suggestieve maar ingetogen evocaties van Verlaine, die met deze bundel zijn toekomstige echtgenote, de op seksueel gebied volstrekt onwetende Mathilde, wilde charmeren en met al te onbewimpelde taal op de kast zou jagen. Als hij verlangend uitkijkt naar de huwelijksdag, ziet hij het zo voor zich: ‘L'air sera doux/Qui se jouera dans vos voiles’, waarvan de bekoorlijkheid
|