Biografie willem wilmink recensie
In de man zit nog een jongen. Willem Wilmink – de biografie
‘Ik was een vroegwijs kind, maar welk kind was dat in de oorlog niet?’ Aldus Willem Wilmink in zijn postuum verschenen autobiografie Hier is prins zonneschijn. Deze zelfbespiegeling lijkt haaks te staan op de titel van de mooie biografie die Elsbeth Etty over Wilmink schreef: In de man zit nog een jongen. Wat is waar: zat de man al vroeg in het kind of zat het kind nog lang in de man?
In het voorwoord van haar biografie constateert Etty dat ze veel baat heeft gehad bij de literaire nalatenschap van haar onderwerp (de autobiografie, niet-gepubliceerde memoires en brieven), maar ook dat het zaak was daar met de nodige reserves naar te kijken. Wilmink had de neiging zijn leven aanzienlijk zonniger voor te stellen dan het was: ‘Vaak draaide hij zaken honderdtachtig graden om. Van nederlagen […] maakte hij overwinningen, krenkingen transformeerde hij tot complimenten.’
Een gecompliceerde man dus en bepaald niet gemakkelijk in de omgang. Hij kon niet tegen kritiek, had last van driftbuien, vroeg erg veel aandacht voor zichzelf en dat pakte niet altijd goed uit. Hij maakte het zichzelf ook niet altijd gemakkelijk, voelde zich vaak buitenstaander (en buitengesloten), miskend en tekortgeda
Melancholie en meededogen waren de fundamenten onder ‘Frekie’, de jongen met het syndroom van Down
Meestal riep er iemand wel:
‘Kom maar, Frekie, doe maar mee’
Frekie, Joost Prinsen ()
In een jaar waarin hij tot grote hoogte steeg, , schreef Willem Wilmink een liedje over een ‘mongool’, een destijds gebruikelijke aanduiding voor mensen met het syndroom van Down. Frekie, heette hij, en hij mocht meevoetballen met de jongens uit de straat. Ze lieten hem winnen, en scoren.
Frekie werd in op 5 december voor het eerst voor publiek gezongen in een legendarisch tv-programma dat ook talloze volwassenen bekoorde, De Stratemakeropzeeshow. De zanger was Joost Prinsen, Harry Bannink had de muziek voor zijn rekening genomen. Melancholie en mededogen waren de fundamenten onder Frekie. Wilmink, Prinsen, Bannink: succes gegarandeerd.
Voor Wilmink, de man uit Enschede, was een kroonjaar. Voor De Oude School, uitgevoerd door de groep Don Quishocking, kreeg hij de Louis Davidsprijs voor het beste cabaretliedje van het jaar. In hetzelfde jaar ging De Film van Ome Willem van start, een kinderprogramma dat tekstueel voor een groot deel door hem werd gedragen.
Een grootheid in verlegenheid, noemde de Volkskrant hem in na zijn dood. Wilmink, de tekstdichter, kinderboekensch
Nederlands proza
Willem Wilmink, Vic Van de Reijt (sam.), Wobke Wilmink-Klein (sam.), Elsbeth Etty (inl.), Annemieke Peek (and.): Zelfportret in brieven
door Marjan Bex
Hij schreef misschien wel de mooiste liedjes in het Nederlandse taalgebied ('Frekie', 'Arm Den Haag', 'De meisjes uit vervlogen dagen') en leverde teksten voor kinderprogramma's als Sesamstraat, De Stratemakeropzeeshow, Het Klokhuis en Kinderen voor Kinderen. Willem Wilmink () was een meester in het verwoorden van herkenbare emoties in een mooie, verzorgde taal. Zijn weduwe Wobke Wilmink-Klein en uitgever Vic van de Reijt stelden een Zelfportret in brieven voor hem samen met een uitgebreide inleiding van 'beoogd biografe' Elsbeth Etty. De brieven zijn gericht aan vrienden en familieleden en beslaan de periode – de laatste dateert van een enkele weken voor zijn ontijdige dood. We leren Wilmink kennen als een uiterst gevoelige man die het hart op de tong droeg. Dat werd hem niet altijd in dank afgenomen: hij lag meermaals met collega's overhoop, in het Instituutvoor Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij doceerde, en later zelfs met en paar auteurs die hem na stonden en met wie hij Het Schrijverscollectief vormde (onder andere Fetze Pijlman, Jan Riem, Karel Eykman en Hans Dorre
Voor velen is Willem Wilmink met zijn leeftijdsloze poëzie een van de beste dichters van Nederland
De man had een lief, kinderlijk gezicht, speelde op zijn accordeon en zong met een vet Twents accent droevige ballades. Om hem heen zat een kring van hippiemeisjes die met grote, dromerige ogen opkeken naar hun idool, Willem Wilmink. Was dit een docent? Echt?
Het zal in zijn geweest, in de zonnige tuin van het Lambert ten Katehuis in Amsterdam, waar het Instituut voor neerlandistiek was gevestigd. Je had twee groepen, wist ik als eerstejaars: de serieuzen, die zich verdiepten in moeilijke taalkunde en suffe oudere letterkunde, en de revolutionairen die Marx lazen, tegen het gezag ageerden en tentamens wilden afschaffen. Bij geen van beide wilde ik horen. Maar je had dus ook deze man. Een dichter, werd gefluisterd. Zijn colleges poëzie schenen geweldig te zijn. Bij hem wilde ik studeren. Maar helaas werd ik niet ingedeeld bij Willem Wilmink. Later trok ik steeds meer naar de nerds die kille vakken als taalkunde en argumentatieleer wél interessant vonden.
Elsbeth Etty studeerde in die jaren ook Nederlands maar zij was actief in het studentenprotest, vertelt ze in de inleiding van In de man zit nog een jongen. Ook zij heeft geen college van hem gehad. Toen uitgever Vic van de Rei
Biografe Elsbeth Etty over Willem Wilmink: Hij had een gevoel van miskenning in zich
Dichter en schrijver Willem Wilmink () was bijna zeven toen er geallieerde bommen vielen op zijn geboortestad Enschede op 10 oktober Vliegveld Twenthe was het doelwit, maar de Hoogelandbuurt waar Willem (toen nog Wim) woonde, werd ook geraakt. Er vielen doden. Willem overleefde met zijn familie in de schuilkelder terwijl een buurhuis boven hen werd weggeslagen.
Het was een oorlogsramp die de familie in hevige beroering bracht, maar in Wilminks latere weergaven van deze nachtmerrie overheerste altijd de goede afloop, schrijft biograaf Elsbeth Etty in haar ‘In de man zit nog een jongen’. Dat kenmerkte de dichter en kinderboekenschrijver.
Verlangen naar geborgenheid
Willem werd gerustgesteld door zijn ouders, en volgens Etty is hij zijn hele leven blijven verlangen naar die geruststelling - niet alleen voor zichzelf maar ook voor de kinderen voor wie hij zijn liedjes en teksten schreef. Als volwassene verlangde hij terug naar de geborgenheid van toen: “Ik voelde heimwee naar de schuilkelder waar ik altijd zong: ‘Een veldmuis in ’t beukenbos / een lege notendop’’’, noteert hij in zijn ‘Verzamelde verhalen’.
Als een niet-feminist deze biografie had geschreven, dan had die er wel anders uitgez