Apple schilder
Er is veel aandacht voor de biografie van Lucebert. Toch beklaagt Hazeu zich dat bijna alle aandacht uitgaat naar de ‘foute’ brieven die de jonge Lucebert vanuit Duitsland schreef naar zijn vriendin Tiny Koppijn. Tachtig procent van de biografie gaat over andere zaken.
Verwonderlijk is de focus op de brieven niet, want de inhoud van de ruim vijftig brieven zijn schokkend, bevatten groot nieuws en roepen vragen op over Lucebert en in relatie daarmee over zijn kunstenaarschap. Zijdelings werpt de onthulling weer licht op de affaire Bertus Aafjes die in kritiek uitte over Luceberts poëzie waarin hij ‘de SS’ ontwaarde.
In het personenregister komt Vestdijk acht keer voor. Maar zijn Voor en na de explosie blijft onvermeld. Begrijpelijk want uitgerekend ‘de keizer der vijftigers’ ontbreekt hierin. Wel vermeldt Hazeu dat de jonge Lucebert als hij in Duitsland werkzaam is met bewondering Ludwig Tügel leest; uitgerekend de roman die door Vestdijk in is vertaald: Sankt Blehk.
Op 1 maart is er een ‘Podumavond voor dichters’, waarvoor veel dichters zijn uitgenodigd voor te dragen uit eigen werk, behalve Lucebert en Campert, ook Achterberg en Vestdijk. De laatsten lieten het afweten, de aanwezige Achterberg stoort zich zelfs zo aan de voordracht van Lucebert dat deze de zaal hee
Lezersrecensie
Lucebert, multitalent
Lucebert leerde ik al vrij vroeg kennen als dichter. Zoals veel mensen begreep ik aanvankelijk niet heel veel van zijn gedichten. Pas later begon ik te snappen dat zijn poëzie niet alleen om louter betekenis handelt, maar evenzeer om een vrije(re) associatie en vrije(re) grammatica en zinsopbouw, om ritme, om klank (zoals assonances en alliteraties), eigenlijk als de jazzmuziek, waar hij zo dol op was. Daarna pas kreeg ik oog voor zijn beeldend werk, als een van de Cobra-verwanten. Vaak vind ik zijn beeldend werk van en met inkttekening en verf subtieler dan het knallende werk van iemand als Karel Appel. En over het algemeen krijg ik daar best een beetje kippenvel van.
Ik ben dol op biografieën. Hoe heerlijk is het over het leven te lezen van een auteur of een beeldend kunstenaar. Het leven van iemand in de notendop van een boek, of soms een paar boeken - ik denk aan de biografie van Van het Reve door Nop Maas, ook goed voor schandalen en rechtszaken. Iemands leven en werk, kunst en literatuur!
Dus begon ik met zeer veel zin in Wim Hazeu’s boek over het leven van Lucebert. Ik weet niet zo goed hoe ik het moet brengen, dus ik zeg maar hoe het voor me is, ondanks de vele goede kritieken van dit we
De lei voor spijkerschriftellende
In zijn Lucebert-biografie uit tekent biograaf Wim Hazeu op hoe Lucebert reageerde toen de gymnasiumleerling Nico ter Linden hem vroeg enkele onduidelijkheden in een gedicht op te helderen. Dat soort vragen liet Lucebert gewoonlijk passeren, maar deze keer was hij blijkbaar in een goede bui en gaf hij bij uitzondering antwoord op de vragen, al was het waarschijnlijk niet het antwoord dat Ter Linden verwacht had. Die moest namelijk niet denken dat hij, Lucebert, het mysterie van zijn gedichten weleens even op zou lossen. Zijn experimentele poëzie was weliswaar cryptisch en open voor interpretatie, maar dat betekende niet dat het ‘fraaie rebussen’ waren die je zo even kon oplossen. ‘U denkt toch niet dat een gedicht een stuk onhandig proza is waarvan de inhoud in gewoon proza uitgedrukt zou kunnen worden?’ schreef Lucebert terug. ‘Het gedicht is geen stuk onhandig proza, doch een autonoom taallichaam met geheel eigen wetten en functies en als ik het hier over wetten heb doel ik niet op het systema logicum, maar op een system of madness.’
Circa zeventig jaar na de verschijning van de eerste bundel van Lucebert, die als leider van de experimentele groep Vijftigers de slaperige naoorlogse poëziewereld opschudde, is de drang om zijn werk ‘op
Peter HofmanGa naar voetnoot+
De geboorte van Lucebert
In schreef Lucebert als jarige jongeman een - nooit gepubliceerd - gedicht: ‘Uit het Requiem voor Puck Hykamp’, dat hij ondertekende met bs (= Bertus Swaanswijk, zijn eigenlijke naam). Hiervan bestaat één in rode inkt met de hand geschreven exemplaar en het is het vroegst bekende gedicht van de latere ‘Keizer der Vijftigers’.
Op 5 september schreef hij - vanuit Apeldoorn, in Canadese dienst - een brief aan zijn toen jarige vriend Hans van der Zant (= Hans Andreus) en ondertekende die met Lucebert. Deze brief is, voor zover bekend, het oudste geschrift waarin hij zichzelf aanduidde met de naam die hij zijn leven lang als zijn ware naam beschouwde: Lucebert.
Luce-bert Het vierde gedicht in Apocrief, Luceberts vroegste bundel, opent met de regels anders anders bekend maar herkend toen, zij mij lucebert noemde diotima mij. De dichter ontvángt zijn naam, wat van een totaal andere orde is dan zelf, om welke reden dan ook, een pseudoniem, een ‘nom de plume’ bedénken. In latere interviews legde Lucebert weliswaar steeds weer geduldig uit dat hij als Lubertus Jacobus Swaanswijk alleen maar iets aan zijn eerste voornaam had veranderd om tot
Verkleed als naakte keizer
Soms is de waarheid net een dier dat, plots als genageld aan het wegdek, recht in de koplampen van een naderend onheil tuurt. Pas dan staat het lang genoeg stil om bekeken te worden, pas dan rijst de vraag: wat doet dat diertje hier eigenlijk? In sommige gevallen zijn wij het dier, in weer andere zijn we de autobestuurder. En, heel soms, zoals in het geval van Jan Oegema’s meest recente boek, is iemand zowel dier als voertuig. Ik las het boek en zag hoe zijn wantrouwen frontaal op zijn felverlichte verlangen botst – en passant wordt de voorbij slenterende lezer meegesleurd.
In Keizersdrama: Lucebert opnieuw onderzoekt literatuurwetenschapper Oegema () zichzelf aan de hand van een van de meest illustere en (inmiddels) problematische figuren uit de Nederlandse literatuur. Twee vragen staan centraal: hoe is deze naoorlogse dichter Lucebert omgegaan met zijn eigen oorlogsverleden én hoe is de Nederlandse lezer, waaronder Oegema, op zijn beurt met hem omgegaan? In bredere zin gaat het boek daarmee ook om de relatie tussen auteur en woord, over vergeving, over de vraag waar ons verlangen naar achting en idealisering vandaan komt – en hoe wij met dat laatste dienen om te gaan.
Bert Swaanswijk, oftewel Lucebert, ‘keizer der Vijftigers’, belichaamde bi